Door artikel 35 van de Programmawet van 18 juli 2025 wordt voor vennootschappen voor de toepassing van de DBI-aftrek op ontvangen dividenden (en dus ook voor de meerwaardevrijstelling) thans vereist dat de deelneming minstens 10% bedraagt of dat deze een aanschaffingswaarde heeft van tenminste 2,5 mio EUR én in dat geval tevens “de aard heeft van financiële vaste activa”.
De bijkomende voorwaarde geldt niet voor “kleine vennootschappen” wat in concreto wellicht zelden een reële impact zal hebben want “kleine vennootschappen” die meer dan € 2,5 mio aanhouden in één aandeel als een loutere belegging, zijn eerder zeldzaam…
Ondanks enkele bemerkingen terzake, zelfs in het advies van de Raad van State, leidt het mijns inziens geen twijfel dat deze toevoeging niet strijdig is met de Moeder-Dochter richtlijn, omdat er een voorwaarde wordt toegevoegd aan een vrijstellingsmogelijkheid die niet in de richtlijn wordt voorzien.
De conceptuele logica achter deze toevoeging is duidelijk: het onderscheid duidelijker maken tussen aandelen die aangehouden worden als een geldbelegging met volledige belastbaarheid van dividenden en meerwaarden, en de aandelen die een deelneming uitmaken met vrijstelling van dividenden en meerwaarden. Vanuit wetgevend perspectief had men overigens kunnen verwachten dat de “financieel vast actief” voorwaarde als vrijstellingsmogelijkheid de € 2,5 mio grens gewoon zou hebben vervangen, maar deze gedachte werd uiteindelijk dus niet weerhouden.
Wanneer heeft een aandelenbezit “de aard van een “financieel vast actief”?
Een beetje tot mijn verrassing hebben een aantal commentatoren, ook van de Big 4, opgeworpen dat de invoering van deze vereiste tot een grote fiscale onzekerheid en dus vele vragen aanleiding geeft. Dit terwijl het hier een begrip betreft dat alle vele tientallen jaren op een dagdagelijkse basis eerder consistent wordt ingevuld en toegepast. Het is niet omdat het begrip nu verbonden wordt met een fiscaal voordeel, dat het plots een onzekere inhoud zou verwerven.
Eén vaststelling is echter overduidelijk: het volstaat NIET om een aandelenbelang te boeken als een “financieel vast actief”, om de vrijstelling te kunnen claimen (mits de € 2,5 mio drempel gehaald wordt). De loutere boeking is niet constitutief voor een “financieel vast actief”. Men kan enkel de vrijstelling claimen indien het aandelenbelang de aard heeft van een financieel vast actief. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het niet noodzakelijk als dusdanig zou moeten geboekt staan… al creëert men in dat geval voor zichzelf wel een beetje een “uphill battle”. Of nog, de fiscus is enkel gebonden indien een aandelenbelang op een correcte wijze en wegens passende redenen als een financieel vast actief geboekt staat of wordt.
De belastingwet definieert zelf niet wat een “financieel vast actief” is, en dat is ook maar passend: het betreft hier een begrip uit het boekhoudrecht. IFRS 9 en IAS 32 kennen het begrip “financial assets”, maar de concrete definitie is te vinden in het eigen Belgische regelgeving: meest recent het Koninklijk Besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV), en eerder in het oude KB van 30 januari 2001 betreffende de jaarrekening van ondernemingen. Het begrip komt ook terug in het Minimum Algemeen Rekeningstelsel (MAR) en in adviezen van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN).
Samengevat komt het er op aan dat voor elk aandelenbelang waarvoor de drempel van 10% niet wordt gehaald (is dat wel zo dan betreft het automatisch een “deelneming” en bijgevolg een financieel vast actief) moet kunnen worden vastgesteld dat er een duurzame en specifieke band bestaat met de vennootschap waarvan de aandelen worden aangehouden. En deze moet bijdragen tot de eigen activiteit van de vennootschap die het belang aanhoudt. Hiertoe is van belang dat het aandelenbezit erop gericht is op een duurzame wijze de activiteit van de vennootschap te ondersteunen, of nog, dat dit wordt aangehouden in het kader van of in het verlengde van de eigen activiteit. Het aanhouden als een loutere “externe investering” in een derde vennootschap, voldoet niet.
Zo zal het aandelenbezit geen financieel vast actief uitmaken als dit verworven wordt ter belegging van opgebouwde gelden binnen de vennootschap, op een wijze die overigens losstaat van de eigen werkzaamheid van de vennootschap. Zoals indien een management vennootschap actief als bestuurder in diverse raden van bestuur, voor minstens € 2,5 mio aandelen ABInbev zou aankopen. Het komt mij voor dat het “omzetten” van cashmiddelen of andere beleggingen in een belangrijke aandelenpositie met het oog op het behalen van een rendement, voor een “normale” actieve werkvennootschap wellicht niet zal leiden tot een aandelenbezit dat de aard heeft van een financieel vast actief.
Wel financieel vast actief: concreet
In welke concrete gevallen zal een aandelenbezit van minder dan 10% (dus een klein belang veelal zonder wezenlijke invloed) maar met een aanschaffingswaarde van minstens € 2,5 mio dan wel de aard van een financieel vast actief kunnen hebben?
Typegeval is wellicht de situatie van een producent, die een minderheidsbelang verwerft in een distributeur van zijn producten, vaak als financiële ondersteuning. Of het aannemersbedrijf dat een aandelenbelang verwerft in een houtbewerkingsbedrijf waar het frequent mee samen werkt. De concrete voorbeelden kunnen daarbij zeer divers zijn, doch steeds is het zo dat het aandelenbelang duidelijk wordt verworven aangehouden minstens in het verlengde van de eigen activiteit. Dat de verwerving in dat geval geschiedt met liggende gelden die tevoren als geldbeleggingen waren geboekt doet daarbij dan niet terzake.
Een ander zeer concreet voorbeeld betreft een management vennootschap die een aandelenbelang verwerft en aanhoudt in één van de vennootschappen waar de vennootschap zelf bestuurder is, via haar bestuurder die dan optreedt als “vaste vertegenwoordiger”. Ook in dat geval lijkt het aandelenbezit duidelijk de aard van een financieel vast actief te hebben.
Kortom, een feitenappreciatie dringt zich inderdaad op, maar leidt mijns inziens niet tot vergaande onzekerheid indien bovenstaande richtlijnen op redelijke wijze worden gehanteerd. Of nog, een geïnformeerde I know it when I see it, in een gekend kader.
Bewijslast
Tot slot, wie moet wat in eerste instantie onderbouwen? Indien een aandelenbelang als financieel vast actief geboekt staat, dan zal in de belastingaangifte vennootschapsbelasting uiteraard spontaan de DBI-aftrek of de “aanpassing begintoestand van de reserves” met het oog op een meerwaardevrijstelling geclaimd worden. Het is dan aan de fiscus om te ageren en desgevallend de aftrek of vrijstelling te verwerpen. Echter, vermits principieel hij die een vrijstelling of aftrek claimt er toe gehouden is de toepasbaarheid ervan te onderbouwen, kan de fiscus wellicht volstaan met een vraag om inlichtingen waarin de vraag gesteld wordt naar de concrete elementen die leiden tot de duurzame en specifieke band, en dus tot het hebben van de “aard van financieel vast actief”. De bewijslast komt op die wijze zeer snel op de schouders van de vennootschap zelf te liggen.